De natuur omvat planten, dieren, ecosystemen, de processen geassocieerd met levenloze objecten, de natuurwetten waarnaar verschillende zaken bestaan en veranderen, zoals het weer en de bodemgesteldheid, en de materie en energie waar dit alles uit bestaat.
Inhoud[verbergen] |
[bewerken] Natuurkunde
![]() |
De dimensies van tijd en ruimte zijn ontstaan in de oerknal. Het uitdijende heelal koelt continu af. Uit het quark-gluonplasma ontstonden middels baryogenese en nucleosynthese de lichtere elementen. De materie klontert samen onder invloed van de zwaartekracht en vormt zo sterren, sterrenstelsels, en superclusters, waarin door kernfusie de zwaardere elementen ontstaan. Onder toepasselijke omstandigheden kan uit een accretieschijf rond een protoster een planetenstelsel ontstaan.
[bewerken] De planeet Aarde
![]() |
Ongeveer 70 procent van het aardoppervlak bestaat uit oceanen met zout water, in een complex stroomsysteem. De rest bestaat uit continenten en eilanden. Het grootste deel van het bewoonde land bevindt zich op het noordelijk halfrond.
Prominente kenmerken van het Aardse klimaat zijn de twee grote poolgebieden, twee smalle gematigde zones, en brede tropische/subtropische stroken rond de evenaar. Verschillende natuurverschijnselen vinden plaats in de atmosfeer, en hebben te maken met het weer en de elementen. Neerslagpatronen variëren sterk met locatie. De hoeveelheid neerslag kan uiteenlopen van enkele meters tot minder dan een millimeter per jaar.[1]
De atmosfeer is aanmerkelijk veranderd sinds de oorspronkelijke toestand. Onder invloed van organismen[2] ontstaat een natuurlijk evenwicht met een stabiliserend effect op de omstandigheden aan het aardoppervlak. Ondanks regionale klimaatvariaties - door breedtegraad en andere geografische factoren - is het gemiddelde wereldwijde klimaat redelijk stabiel tijdens interglaciale perioden.[3] Verschillen van een graad of twee in de gemiddelde temperatuur hebben grote invloed gehad op het natuurlijk evenwicht en de geografische kenmerken.[4][5]
[bewerken] Natuurverschijnselen
![]() |
De atmosfeer is een chaotisch systeem, waarbij kleine veranderingen in de omgeving grote gevolgen kunnen hebben. De atmosfeer speelt een sleutelrol in het wereldwijde ecosysteem, en het weer dat zich erin afspeelt is zeer bepalend voor het soort natuur dat er aangetroffen wordt. De seizoenen ontstaan door de axiale variatie van de aardas en de zonnestraling.
Onweer produceert bliksem en gaat dikwijls vergezeld van neerslag, zoals regen, sneeuw of hagel. Winden als tornado's, orkanen en cyclonen maken grote hoeveelheden energie vrij, en hebben een grote invloed op de omgeving. Het leven past zich aan, of sterft uit; een natuurlijke bosbrand maakt ruimte voor nieuw leven, en diverse levensvormen zijn afhankelijk van de seizoensgebonden variaties van het weer.
[bewerken] Leven
![]() |

Een leeuwin geeft haar welp een kopje. Voortplanting is een belangrijke factor in het voortbestaan van leven
De planeet Aarde is de enige plaats waar leven is aangetroffen. Kenmerkende eigenschappen van Aardse levensvormen (planten, dieren, schimmels, protisten, archaea en bacterieën) zijn dat zij opgebouwd zijn uit cellen, en op koolstof en water gebaseerd zijn met een complexe organisatie.
De biosfeer is het deel van de lucht, het water en de vaste Aarde waar leven voorkomt. De biotische processen die er voorkomen hebben ook weer invloed op hun omgeving, die ze aanzienlijk kunnen veranderen. De biosfeer is het wereldwijde ecosysteem waarin alle levende wezens en hun relaties met elkaar en met de lithosfeer, hydrosfeer en atmosfeer verenigd zijn. De hele aarde bevat meer dan 75 triljard ton biomassa.
Meer dan 90% van de totaal aanwezige biomassa is plantaardig. Dierlijk leven is zeer afhankelijk van planten.[7] Er zijn meer dan 2 miljoen dier- en plantensoorten geïdentificeerd.[8] en schattingen van het daadwerkelijke aantal bestaande soorten variëren van enkele miljoenen tot ruim over de 50 miljoen.[9][10][11] Het aantal individuele soorten varieert constant, met steeds soorten die verschijnen en andere die uitsterven.[12][13] Het aantal soorten neemt heden gestaag af, [14][15] mogelijk door menselijke invloed.
[bewerken] Wildernis
![]() |
Vanaf de negentiende eeuw groeide de natuurbeschermingsbeweging en werd natuurbehoud een belangrijke waarde. Er werden landschappen aangelegd om als natuur te dienen. Deze kunstmatige wildernissen zijn in de menselijke beleving vaak ook natuurlijk. Van overheidswege werden bepaalde gebieden aangewezen als natuurgebied, natuurreservaat of nationaal park.
Aan het eind van de twintigste eeuw groeide het besef dat het tot wildernis verklaren van een gebied nog niet maakt dat het ook daadwerkelijk een wildernis is. Alle landschappen staan met elkaar in verbinding, en hetgeen buiten een wildernis gebeurt heeft een zekere invloed op hetgeen erbinnen gebeurt.
Veel wildernissen kennen een zekere mate van menselijke invloed, dus exacte cijfers zijn niet te geven, maar tussen de 20 en 50% van het aardoppervlak is nog grotendeels wildernis.[16][17] Een deel daarvan, in 2003 zo'n 10.9% van het aardoppervlak, is aangewezen als beschermd gebied.[18] De wildste gebieden op aarde omvatten onder andere de toendra, taiga, regenwouden, het Tibetaans Hoogland, de Australische outback en woestijnen als de Sahara en de Gobi.
[bewerken] Esthetica
![]() |
Veel wetenschappers, die de natuur op specifieke en georganiseerde wijzen bestuderen, zijn er van overtuigd dat de natuur schoonheid bezit. De Franse wiskundige Henri Poincaré noemde het de diepere schoonheid van de harmonieuze ordening van de delen, die een pure intelligentie kan begrijpen.[19]
Gedurende de Tangdynastie (618-907) ontstond een Chinese traditie van het afbeelden van landschappen. Het realisme was een belangrijk aspect van Chinese schilderkunst, en had grote invloed op de Aziatische kunsten. Kunstenaars beeldden bergen en rivieren af vanuit het perspectief van de natuur als geheel en op basis van hun begrip van de natuurwetten, als gezien door de ogen van een vogel. In de 13e eeuw tijdens de Songdynastie nam kunstenaar Shi Erji in de lijst van twaalf dingen om bij het schilderen te vermijden tafereel zonder enige door de natuur ontoegankelijk gemaakte plaats op.[20]
In de Romantiek ontstond in de westerse cultuur het idee dat de wildernis intrinsieke waarde had. Kunstenaars als John Constable en William Turner probeerden het natuurschoon vast te leggen in schilderijen. Voor die tijd bestonden schilderijen vooral uit mensen en religieuze taferelen. De poëzie van William Wordsworth beschrijft bewondering voor de natuur, die voorheen als een gevaarlijke plaats werd gezien. Het verheerlijken van de natuur werd een aspect van de westerse cultuur.[21]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten